Bas Broekhuizen

Hoe interactiever, hoe beter?

2009-01-22 | De Nieuwe Reporter

Toverwoorden waren het, crossmediaal en multimediaal. Bij menig hoofdredacteur hangen ze nog boven het bed, maar wie ze in de mond neemt tegenover de nieuwe garde journalisten, valt genadeloos door de mand. Te onduidelijk, teveel oudemediadenken. Weg ermee. Maar hoe noem je als verslaggever nieuwe stijl dan wat je doet? Of het bij Plasterk werkt, moeten we afwachten, maar als je in de Verenigde Staten financiële hulp nodig hebt bij je journalistieke projecten, doe je er slim aan jezelf te presenteren als beoefenaar van Interactive Journalism.

Maar wat houdt dat precies in, interactieve journalistiek? Precies die vraag lag afgelopen week op tafel bij studenten Journalistiek & Nieuwe Media uit Leiden. Die berichten deze maand in opdracht van de Volkskrant intensief over alles wat te maken heeft met Schiphol en vanzelfsprekend doen ze dat conform de nieuwste trends in het vak. Dus ook interactief. Nog niet zo eenvoudig, want als je niet uitkijkt wordt dat begrip al net zo’n veelomvattend en daardoor nietszeggend als de broertjes cross- en multimediaal. Hoog tijd dus voor wat begripsafbakening, waarbij ik dankbaar voortborduur op het idee van collega Alexander Pleijter om onderscheid te maken naar verschillende soorten interactie.

Schoolvoorbeelden

Allereerst is er de interactie tussen mens en machine. Zo op het eerste gezicht heeft de journalist daar niet zoveel mee te maken. Totdat mensen massaal nieuwe machientjes gaan gebruiken waar je als journalist ook graag je verhalen op kwijt wilt. Dan wordt het opeens best handig te weten hoe mensen hun iPhone echt gebruiken.

In het verlengde daarvan ligt de interactie tussen mens en medium. Websitebezoekers klikken zich een slag in de rondte en als journalist kun je een hoop leren door te bestuderen waarop ze klikken. Van die enorme drang tot klikken kun je bovendien handig gebruik maken. Iedereen doet graag mee aan testjes, zelfs als ze gaan over Calvijn. En daar kun je leuk nieuws mee maken. Wie beschikt over genoeg tijd en talent, kan zijn journalistieke verhaal flink verbeteren door gebruik te maken van de interactiviteit van het medium. Als een plaatje meer zegt dan duizend woorden, dan vullen deze schoolvoorbeelden van interactiviteit boekenkasten vol.

De volgende vorm van interactie, is die tussen publiek en journalist. Lezers kunnen reageren op berichten, ze aanvullen of verbeteren of suggesties doen voor nieuwe berichten. In theorie. Want, zo legde een van de studenten de vinger op de zere plek, in de praktijk gebeurt er meestal bar weinig met die reacties. Volgens Pleijter is dat in ieder geval deels de schuld van de journalisten zelf. Iedere medium krijgt de reacties die het verdient. Wie lezers vraagt te ‘reageren’, zal vooral meningen oogsten. Wie nuttige inbreng verlangt, moet daar gericht naar vragen. Dus bij deze: wie kent er voorbeelden waarbij de samenwerking tussen journalist en publiek heeft geleid tot verslaggeving van ongekende kwaliteit?

1-9-90

Natuurlijk zijn al deze vormen van interactie kinderspel vergeleken bij de hoogste vorm: die tussen mensen onderling. Sociale netwerken zijn hard op weg het cement te worden van de samenleving, in ieder geval de digitale. Wie als journalist wil overleven, moet begrijpen hoe die netwerken werken. En dat is nog best lastig, want daar weten we eigenlijk nog maar heel weinig van. En al is de avant-garde van de vaderlandse journalistiek nog zo hard aan het twitteren geslagen, vooralsnog is het zoeken naar de echte journalistieke toepassingen. Tenzij gezellig aan de bar hangen voldoet aan die definitie.

Wie weet is het verstandig om bij die zoektocht naar interactieve journalistiek af en toe even te denken aan de wet van 1-9-90. Twee jaar geleden beschreef Jacob Nielsen hoe van iedere honderd gebruikers er één vol overgave zelf informatie toevoegt aan het web. Negen anderen participeren af en toe, de rest neemt passief kennis van het aanbod. Al verschillen de precieze getalletjes per geval, in hoofdlijnen blijkt de regel te kloppen voor uiteenlopende websites als Youtube, Wikipedia en Flickr. Het moet nog worden uitgezocht, maar de cijfers liggen vast niet anders voor LinkedIn, Hyves en Twitter.

Het zet je aan het denken. Eén procent is online echt actief. Zijn dat niet precies die webloggers en burgerjournalisten waarover op deze site al zoveel is geschreven? En die negen procent die af en toe een bijdrage levert, kennen we die niet als de vaste deelnemers aan opiniesites, de harde kern van reaguurders. Kortom, de groep waarmee journalisten én webloggers interacteren? Als dat zo is, dan bestaat de resterende negentig procent gewoon uit dezelfde lezers, kijkers en luisteraars als altijd, maar dan op een ander medium. Laten we oppassen te denken dat die erop zitten te wachten om de hele dag te participeren in de nieuwsgaring. Voor je het weet, is interactie het nieuwe toverwoord.

(Dit stuk verscheen ook op De Nieuwe Reporter)