Bas Broekhuizen

Journalisten moeten meer experimenteren met InfoVis

2010-02-03 | De Nieuwe Reporter

Information Visualization is een populair onderwerp, ook in Nederland. Journalisten zouden meer moeten experimenteren met nieuwe technieken om informatie in beeld te brengen. Daarbij geldt het aloude adagium: vorm volgt functie.

Amerikaanse bejaarden kijken ruim vier uur per dag naar de televisie. Dat is een uur meer dan werklozen en bijna twee keer zoveel als jongeren tussen de 15 en de 24 jaar oud. Liefhebbers van de serie Mad Men zijn vooral te vinden in de Amerikaanse binnensteden, naar melodrama van het kaliber Last Chance Harvey kijken ze juist buiten het centrum. Waar ze ook wonen en hoe oud ze ook zijn: allemaal houden ze van The Curious Case of Benjamin Button.

Misschien niet de nuttigste informatie die er is te vinden op de website van de New York Times, maar wel de mooist verpakte. Steeds vaker presenteert de krant grote hoeveelheden gegevens in interactieve graphics. Twee bijzonder fraaie exemplaren brengen in beeld hoe de Amerikanen hun dag besteden en welke films ze het liefst kijken. Exemplarische voorbeelden hoe de journalistiek gebruik kan maken van nieuwe manieren om data te visualiseren.

Vloeibaar

Did you knowInformation Visualization, InfoVis voor ingewijden, mag zich verheugen in toenemende belangstelling. Ook in Nederland, zo blijkt onder meer uit recente bijdragen aan De Nieuwe Reporter. Frank Kalshoven en Martijn Bennis voorspellen de opkomst van een serieuze bedrijfstak, Remy Jon-Ming hekelt het gebrek aan kennis erover op krantenredacties en John Grimwade waarschuwt dat verkeerd gebruik een ‘heleboel schade’ kan aanrichten – al blijft onduidelijk wat die schade dan precies behelst. Wat vooral blijkt uit beide bijdragen, is hoe vloeibaar het begrip InfoVis nog is. Het beslaat een terrein van historische grafieken tot filmpjes op YouTube en wordt toegepast in vakgebieden variërend van de consultancy tot de kunsten. Voordat we iets kunnen zeggen over nut en noodzaak van InfoVis in de journalistiek, moeten we eerst afspreken waarover we het eigenlijk hebben.

Wie de genoemde bijdragen op deze site leest, merkt al snel dat er allerlei begrippen door elkaar worden gebruikt. Het gaat niet alleen over information visualization maar ook over data visualization, data-driven graphics en informatiedesign. Tik deze begrippen in bij Google en je vindt een woud aan verschillende definities. Soms overlappen ze elkaar, soms sluiten ze elkaar uit, nooit zijn ze helemaal bevredigend. Laten we de dubbele namen daarom opzij zetten en ons beperken tot de huis-tuin-en-keukenbetekenis van visualiseren: iets in beeld brengen, verbeelden. Vervolgens kunnen we een paar vragen stellen over dat beeld.

Matrix

Total eclipse of the HearthDe eerste vraag is wát we precies in beeld brengen. Dat kunnen fysieke zaken zijn die we ook echt kunnen zien (planeten, een vliegtuig, een hersencel) of die zichtbaar zouden zijn als onze ogen goed genoeg waren (een zwart gat, DNA, een foton). Maar het kan ook informatie zijn die in de normale wereld onzichtbaar is: abstracte ideeën (een concept, een proces, maar bijvoorbeeld ook een songtekst) of kwantitatieve data (eigenschappen, categorieën en bovenal cijfers).

De tweede vraag is hoe we die dingen in beeld brengen. De oudste en nog steeds meest gebruikelijke manier is het maken van een statische afbeelding: een tekening of een foto. Als we meerdere tekeningen of foto’s snel achter elkaar laten zien, spreken we over film of animatie. Met behulp van de computer kunnen we de kijker ook nog de mogelijkheid bieden het (geanimeerde) beeld te beïnvloeden. Het resultaat is een interactieve infographic of – in goed Nederlands – een interactive. Zet je het wat en hoe van een verbeelding tegen elkaar af, dan krijg je de volgende matrix:

Matrix visuele journalistiek

Genres

Maar met het bepalen van de soort informatie dat we willen visualiseren en de manier waarop we dat willen doen, zijn we er nog niet. De volgende vraag is welke vorm we gebruiken. Of, in journalistieke termen, voor welk genre we kiezen. Want binnen ieder van de rode vakjes hierboven kunnen we kiezen uit talrijke genres, van eenvoudige tekeningen, grafieken en kaarten tot fraaie animaties van opengewerkte fabrieken, complexe diagrammen met meerdere variabelen en complete interactieve verhalen. En alle mogelijke combinaties daarvan.

De rijkheid aan visuele genres in de lichtere hokjes blijkt al uit de door Kalshoven en Bennis genoemde Periodic Table of Visualization Methods. Maar de werkelijke innovatie vindt plaats in de donker gekleurde vakjes. De computer kan enorme hoeveelheden, multivariabele data tegelijk in beeld te brengen. Door de kijker de mogelijkheid te bieden in te zoomen of gegevens te filteren, biedt dezelfde afbeelding tegelijkertijd overzicht en detail. Het is deze elementaire vernieuwing die InfoVis heeft verheven tot een buzzword. Het is ook op dat vlak dat de journalistiek het meest heeft te leren. Met statische afbeeldingen en animaties hebben kranten en omroepen de nodige ervaring, maar interactie wordt nog amper gebruikt.

Functies

Daarmee komen we ook op de volgende vraag: wat is eigenlijk de functie van ons beeld? Dat kan bedoeld zijn om iets te tonen, zoals een nieuw ontdekte kever of de omvang van een continent. Het kan de werking van iets uitleggen of helpen om gegevens te duiden. Maar een interactieve afbeelding kan ook dienen als interface voor het ontsluiten van een grote hoeveelheid gegevens, zoals de interactive van de New York Times over de dvd-verhuur in diverse steden. Door de kijker gericht door de informatie heen te leiden, kan een interctive ook worden gebruikt om een verhaal te vertellen.

Het andere uiterste is een afbeelding die enkel dient als illustratie. Dat kan gelden voor een eenvoudige tekening maar ook voor een een enorme hoeveelheid zeer fraai gevisualiseerde gegevens. In dat laatste geval spreken we van information aesthetics, de tot kunst verheven verbeelding van data waarvoor John Grimwade ons waarschuwt.

Experiment

De ultieme vraag is welk van de vele visuele genres het beste past bij het doel van een specifiek beeld. Daarbij geldt: vorm volgt functie. Wat willen we de kijker vertellen of laten ervaren? Moet hij of zij een dag later nog weten hoe hoog de beloning van een bepaalde topman is, of vooral dat de banken weer massaal bonussen uitdelen? Bieden we de kijker de service om zijn hypotheek te vergelijken met die van zijn buren of willen we een verhaal vertellen over de overspannen huizenmarkt? Of allebei tegelijkertijd? Hoe visualiseren we al die gegevens zo dat de gebruiker snapt hoe het werkt? Welke factoren bepalen uiteindelijk de effectiviteit van een visualisatie?

Het antwoord op die vragen moet komen van nog pril wetenschappelijk onderzoek. Maar ook uit de journalistieke praktijk. Daarom is het nodig dat journalisten experimenteren met nieuwe technieken om informatie te visualiseren. En dan vooral met de mogelijkheden die interactie biedt. Dat is niet goedkoop, schrijven Kalshoven en Bennis terecht. Maar het is bijvoorbeeld lang niet zo duur als het maken van video, terwijl je je met deze vorm van experimentele journalistiek veel meer kunt onderscheiden van de concurrentie.

Bovendien: het experiment kan klein beginnen. Redacties vergaren nu al een heleboel (kwantitatieve) informatie. Ook op het web zijn een heleboel data te vinden; alleen het CBS al biedt een online schatkamer voor cijferfetisjisten. Met eenvoudige tools als Google Gadgets, Maney Eyes en Swivel is die zonder veel moeite in beeld te brengen. Wie iets meer ambitie heeft, zet een programmeur aan het werk. Die maakt met behulp van open-source software als Protovis, Flare of Axiis in een handomdraai een interactieve grafiek waarvoor de New York Times zich niet zou hoeven schamen.

(Dit stuk verscheen ook op De Nieuwe Reporter)