Andrew Keen als de ware nieuwe reporter
Hoofdredacteuren die blijven geloven in sprookjes en uitgevers die thuishoren in het persmuseum: voor wie zijn salaris ontvangt van precies die twee opperhoofden van de Firma Dode Boom is een beetje rondbladeren op De Nieuwe Reporter al net zo deprimerend als een bezoek aan GeenStijl. Je pionierde je weg door de bétafase van de webjournalistiek, zag vol trots hoe diezelfde hoofdredacteuren en uitgevers eindelijk web een-punt-nul omarmden en nu moet je keer op keer lezen hoe de twee-punt-nul adepten de betaalde krant alsnog doodverklaren. En het ergste is: je weet dat ze gelijk hebben, kijk maar naar de cijfers.
Toch knaagt er iets bij het lezen van die stukken over de teloorgang van de klassieke krant. Dat de toekomst van het dagblad onder druk staat, is geen nieuws. Net zomin als de analyse van de oorzaken. Lees De Yahoo-generatie en het einde van de krant van Henk Blanken uit 2002. Wel nieuw is het triomfalisme waarmee sommige mediabeschouwers anno 2008 die teloorgang lijken te verwelkomen. Ze zien het verdwijnen van de krant enkel nog als een probleem van die sukkels die er toevallig werken en die het niet hebben begrepen. Onterecht. Het probleem van de betaalde kranten is het probleem van de hele journalistiek.
Nieuws is geen Firefox
Om dat toe te lichten moet ik – het spijt me – opnieuw de hier al veel besproken Andrew Keen opvoeren. Natuurlijk, Keen is een arrogante en elitaire cultuurpessimist die na afloop van zijn globaliseringslezing terecht verbaal werd gefileerd door Karin Spaink. Maar zijn kritiek op web 2.0 is wel economisch gefundeerd, al blijkt dat niet meer uit de titel van de Nederlandse vertaling van zijn bestseller. Keen beschrijft in The Cult of the Amateur nog eens gedetailleerd hoe het web het economisch bestaansrecht van de journalistiek bedreigt. En precies op dat punt schiet Spainks verweer tekort. Ze verwijt Keen dat hij de schuld voor de malaise in krantenland te eenzijdig bij internet legt. Ook voor de jaren negentig hadden dagbladen het al moeilijk door concurrentie van gratis nieuws op de (commerciële) televisie. Dat mag misschien zo wezen, maar niemand kan ontkennen dat het web heeft gewerkt als een catastrofale katalysator voor de ontwaarding van het nieuws.
En dat is natuurlijk het probleem: op het web is alles gratis. Het begrip Nieuwe Economie – in 1997 geïntroduceerd door Kevin Kelly – mag dan uit de mode zijn geraakt, de wet dat op het web niet het product waarde vertegenwoordigt, maar het aantal gebruikers, is nog springlevend (niet voor niets doet de overwaardering van sociale netwerken sterk denken aan de dotcoms eind jaren negentig). En ook Spaink lijkt te geloven dat online andere economische wetten gelden. Ze suggereert dat kranten door volledig online te gaan het hoofd boven water kunnen houden. Ze besparen dan immers veel geld op papier en op bezorgkosten. Maar als niemand voor nieuws wil betalen, moet het geld toch uit de door Spaink verfoeide advertenties komen. Een krant mag al heel blij zijn als zij drie procent van de omzet haalt uit online activiteiten. Uit die overige 97 procent worden echt niet alleen de drukkers en bezorgers betaald.
Dat steeds minder mensen bereid zijn te betalen voor nieuws, betekent eenvoudig weg dat er minder betaalde journalisten zullen komen. En dat zal ten koste gaan van eigen nieuwsgaring en onderzoeksjournalistiek, want daar heb je nu eenmaal professionals voor nodig. Niet professionals zoals Keen ze definieert: mensen met meer kennis en kunde dan goedwillende ‘amateurs’. Maar professionals die de tijd hebben om nieuws te jagen, onderzoek te doen, stukken te schrijven of erop uit te gaan met een camera. Simpelweg omdat ze ervoor betaald krijgen. Nieuws is geen Firefox. Met een schare van honderden enthousiaste programmeurs kun je een betere browser maken dan de betaalde ‘professionals’ van Microsoft. Maar nieuwsgaring en onderzoeksjournalistiek zijn tijdrovende bezigheden die iedere dag opnieuw terugkeren. Dat doe je er niet even bij.
Duizend echte fans
Het is niet goed toeven in het kamp van een vervelende mopperkont als Keen. Veel liever hoor ik bij Karin Spaink. Dus blijft het zoeken naar een verdienmodel dat het mogelijk maakt journalistiek te bedrijven in het gratis tijdperk. Het voor vandaag geplande mediacongres I Love Businessmodellen had inspiratie kunnen brengen, maar is helaas afgelast wegens gebrek aan belangstelling. Misschien was de naam voor veel journalisten toch te afschrikwekkend.
Jammer, want ik had gehoopt op discussie over de voors en tegens van staatssteun voor de journalistiek. Neem deze site: was die net zo goed geweest zónder subsidie? Ik denk het niet. Wie weet tot wat voor prachtigs het zou leiden als het Stimuleringsfonds voor de Pers wat toegankelijker zou worden. Ze zouden kunnen beginnen met het verbeteren van hun abominabele site.
Ook had ik graag meer gehoord over de drie businessmodellen van Roy Greenslade. Is het in de Nederlandse situatie, met z’n ideële stichtingen, niet heel wel denkbaar dat kranten hun niet winstgevende online journalistieke werk in toenemende mate financieren met de winst op offline producten en diensten: boeken, debatavonden, masterclasses, reizen en dvd’s?
Maar vooral zag ik uit naar de bijdrage van Erwin Blom. Die had vast gesproken over Duizend echte fans, een businessmodel voor kleine, creatieve (eenmans)bedrijfjes. Ook in dit concept – bedacht door Kevin Kelly, dezelfde als van de Nieuwe Economie – gaat het vaak om het gratis weggeven van content online om zo offline meer te kunnen verdienen. Denk aan bandjes die hun muziek gratis verspreiden op het web en daardoor meer verdienen met hun optredens.
Werkt dat model ook voor journalisten? Voor wie niet bang is een beetje commercieel te denken wel. Je dompelt je onder in een nicheonderwerp en doet er online gratis en voor niks verslag van. Daarnaast begin je een handeltje: je bundelt je teksten in een boek, spreekt op congressen, gebruikt – als je journalistieke ethiek dat toelaat – je expertise voor advieswerk. Eigenlijk zoals Karin Spaink doet. Trouwens, dezelfde werkwijze heeft ook Andrew Keen geen windeieren gelegd. In die zin is hij misschien wel een van de succesvolste voorbeelden van de ware nieuwe reporter.
(Dit stuk verschreen op 15 mei 2008 op De Nieuwe Reporter.)